De techniek
De techniek zelf is simpel. De therapeut laat de cliënt in gedachten kijken naar of denken aan het meest beladen beeld van een traumatische gebeurtenis, of beladen herinnering. Het huidige negatieve affect (gevoel) wat dat oproept wordt op een schaal van nul tot tien ingeschaald. De cliënt zoekt met behulp van de therapeut naar een bijpassende negatieve cognitie, bijvoorbeeld: “ik ben in gevaar,” “machteloos,” “slecht,” ”dom.”
Tevens wordt er een gewenste
positieve cognitie gezocht voor wanneer het trauma
verwerkt is, bijvoorbeeld: “het is voorbij, ik ben nu
veilig,” “als volwassene
kan ik nu zelf kiezen,” “ik ben een goed iemand, in
orde, oké.”
De mate van geloofwaardigheid van de positieve cognitie wordt tevens
ingeschaald. De cliënt moet dan proberen om bij het beeld en
het negatieve
affect te blijven en aan de negatieve cognitie te denken, terwijl hij
of zij
tegelijkertijd met geopende ogen de ritmische bewegingen die de
therapeut met
zijn of haar hand maakt volgt.
Een set oogbewegingen bestaat uit ongeveer 25 bewegingen. Hierna
pauzeert de
cliënt voor een paar momenten, waarna hij of zij opnieuw denkt
aan het incident
en vermeldt wat hij of zij qua beeld, gevoel of gedachte krijgt, wat er
vanzelf
in hem of haar opkomt.
Na een of twee sets ontstaan er meestal spontaan allerlei veranderingen. Het beeld kan vager worden, verder weg komen te staan, of andere aspecten van de gebeurtenis of aan de gebeurtenis gerelateerde herinneringen komen meer op de voorgrond.
Vaak krijgen cliënten stromen van nieuwe, positieve inzichten over zichzelf, de gebeurtenis, hun eigen rol erin, hoe het nu anders kan, en dergelijke (zonder dat hier ook maar een suggestie voor werd gegeven door de therapeut).
Het negatieve affect wordt per set neutraler, of verandert eerst van kwaliteit. Zo kan het bijvoorbeeld de oorspronkelijke angst veranderen naar verdriet en dan naar woede om vervolgens neutraal te worden. Is het affect neutraal dan wordt de positieve cognitie met daaropvolgende sets net zolang versterkt totdat het helemaal geloofwaardig en waar voor de cliënt is.
Vervolgens wordt de cliënt door de therapeut uitgenodigd om
zijn of haar
lichaamsgevoel als check te gebruiken. Dit om na te gaan of het proces
voldoende afgerond is, of dat er nog meer “beladen
materiaal” is dat
associatief aan de herinnering, het probleem of thema verweven is.
De cliënt denkt dan aan het beeld, de positieve cognitie en
gaat daarbij
tegelijkertijd met zijn of haar aandacht, van boven naar beneden, het
lichaam
af. Wanneer de cliënt hierbij een prettige, of neutrale
lichamelijke reactie
ervaart, kan de sessie worden beëindigd.
Naast oogbewegingen kan de therapeut ook auditieve of kinesthetische bilaterale stimulatie (een afwisselend stimuleren van de rechter en linker hersenhelft)toepassen. Bijvoorbeeld door middel van alternerende toontjes in een koptelefoontje, of door het afwisselend links en rechts trillen van trilplaatjes die in de handen worden vastgehouden.
Interweaves
Soms kan het proces vastlopen. Het kan vastlopen op schuldgevoelens,
angst om
te veranderen of vanwege andere redenen. De therapeut moet zich dan
proactief
met het proces gaan bezighouden. De therapeut kan dan gebruik maken van
zogenaamde interweaves: “Als uw dochter
hetzelfde zou overkomen, vindt u dan dat zij zich schuldig moet
voelen?” Als de
cliënte met “nee” antwoordt:
“denk daar
aan,” en een nieuwe set wordt gestart
(een zogenaamde cognitieve / perspectief interweave). Vaak
maakt
de therapeut daarbij gebruik van de interne en externe hulpbronnen
uit het verleden of heden van de cliënt.
Voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld: een beschermende oma van vroeger, het volwassen zelf van de cliënt (“wat moet het kind van toen weten dat hij / zij niet wist, maar wat u nu wel weet?”), een voorheen hypnotisch gevestigde innerlijke raadgever / raadgeefster, of een vitale oudere zelf, die deze problemen al heel lang geleden heeft opgelost. (imaginaire interweaves).
De functie van interweaves is het introduceren van nieuwe informatie, een nieuw gezichtspunt, of informatie waar de cliënt al over beschikt, maar waar hij of zij geen toegang toe heeft in de bewustzijnstoestand die geactiveerd (bijvoorbeeld de beperkte kijk op de wereld van een angstig kind dat alles op zichzelf betrekt) is.
Bij in de jeugd ernstig
getraumatiseerde cliënten zien we
vaak een procesmatige verschuiving van schuldgevoelens “ik
had wat moeten
doen,” “het is mijn schuld” (nadat de
schuld en verantwoordelijkheidskwesties
zijn opgelost en verwerkt komt er vaak woede vrij) naar
veiligheidskwesties, om
te eindigen met controlekwesties.
De bijkomende positieve cognities zijn dan bijvoorbeeld: “ik
deed het beste wat
ik kon, ik ben een goed iemand,” “het is voorbij,
ik ben nu veilig,” “als
volwassene kan ik nu zelf kiezen.”
Theorieën over de
werking van EMDR
Bewezen is dat EMDR werkt, hoe het
werkt is nog een open
vraag. Een theorie is dat tijdens dromen onze ervaringen op een
natuurlijke
manier worden verwerkt. Wanneer het stressniveau te hoog is, loopt dit
verwerkingsmechanisme echter als het ware vast en krijgen wij
nachtmerries
waaruit we wakker worden.
De EMDR oogbewegingen lijken veel op die van de REM slaapfase (de fase
waarin
we dromen en onwillekeurige oogbewegingen maken) en zouden het
verwerkingsproces kunstmatig een handje helpen.
Volgens sommigen is het mogelijk dat de oogbewegingen een aangeboren
relaxatierespons in de hersenen activeren. De gebruikelijke
vlucht-vecht
reactie, die we als mens bij stress of heftige emoties ervaren, wordt
dan even
onderbroken (inhibitie van de fight / flight respons).
De relaxatierespons zou dan een soort van afremmende werking hebben op
vervelende emoties, zoals angst.
Hierdoor ontstaat er ruimte voor nieuwe gezichtspunten, inzichten en
nieuwe
gevoelens over de gebeurtenis en het probleem. Ook is er sprake van een
dubbel
bewustzijn, namelijk die van het trauma en die van het hier en nu van
de
bewegingen, wat op zich al neutraliserend (desensitiserend) werkt.
De negatieve cognitie en de positieve cognitie zorgen dan voor meer
sturing en
richting bij het (verwerkings)proces.
Hoe het ook zij, neurologisch onderzoek heeft aangetoond dat EMDR leidt tot een veel betere integratie van de linker en rechter hersenhelft. Kleinere en grotere trauma’s hebben de neiging om in brokstukken van gevoelens, beelden en geluiden - vaak met een tijdloos ervaren karakter - in het zenuwgestel opgeslagen te worden. Met name in de rechter hersenhelft. Ze zijn dan geïsoleerd (gedissocieerd) geraakt van de rest van iemands inzichten en volwassen vermogens. Wanneer ze ‘getriggerd’ (geactiveerd) worden overspoelen ze de persoon in kwestie en is hij of zij zijn of haar volwassen vermogens kwijt. Wanneer de persoon in kwestie er zich later weer van hersteld heeft, verbaast hij of zij zich vaak over zijn of haar eigen reacties.
EMDR lijkt dan niet alleen de
geïsoleerde (traumatische)
beelden en gevoelens lost te trekken, maar ook tegelijkertijd het
vermogen te
herstellen om een gebeurtenis volledig te verwerken.
Met andere woorden de problematische, opgeslagen informatie kan dan
weer
communiceren met de volwassen (en aangeboren) probleemoplossende
vermogens en
inzichten van de cliënt. Het basisprincipe van EMDR is dan ook
dat er in
iedereen een basisgezondheid huist.